Hergedefinieerd

Hergedefinieerd word je als Oriënteringsloper door zelf een kaart te maken. ‘t Blijkt meer dan een blik achter de schermen: het is alsof je een wedstrijd compleet binnenstebuiten keert.

Inleiding

Toen Peter mij een maand of drie geleden vroeg om de kaart te maken voor de NC3 op de Grote Heide zuid, kreeg ik een kleur van trots. Ik oriënteer pas 2 jaar, en -al gaat het me zeker niet slecht af- heb niet buitensporig veel ervaring. Maar deze eervolle opdracht nam ik graag aan.

Wat volgde was mezelf twee maanden lang voornemen om “morgen” op pad te gaan, af en toe hardlopen op Grote Heide, en ten slotte twee weken heel hard werken, vele uren op de hei (en in het bos voor zover dat er nog staat), en vaker dan me lief was nachtwerk achter de computer.

Het resultaat was een herziene kaart, en 7 leuke omlopen, al zeg ik het zelf.

Ik ben blij om alle positieve reacties te horen. Eerlijk, er is geen negatieve bij geweest. Eén opmerking was er over een pad dat niet op de kaart stond, maar dat was alles.

Al doende heb ik veel geleerd over de andere kant van de kaart: het perspectief van de kaarttekenaar die op papier tracht te zetten wat hij denkt dat de loper verwacht te zien. En over het leggen van banen met benen die stuk voor stuk tot onvermijdelijke routekeuzes zullen leiden. Wat zijn baanleggers toch schurken! Heerlijk!

Al met al een uiterst waardevolle ervaring, die ik iedereen aan kan raden. Met de juiste begeleiding dan, want zonder hulp van Peter en Adrie was het een regelrechte mislukking geworden. In het verslag hier onder zal ik proberen wat dieper in te gaan op wat ik geleerd heb.

Nuttig

Om succesvol oriënteringsloper te zijn hoef je geen banen gelegd, of een kaart getekend te hebben, maar het helpt wel. Het is niet als de ik persoon in Zen en de Kunst van het Motoronderhoud, (Robert Pirsig, 1974), die meent dat een motorrijder die niet weet hoe de techniek van het ding functioneert vroeg of laat hopeloos verloren strandt. Dat je moet weten, begrijpen hoe het ding werkt om er mee om te kunnen gaan. Anders is het rijden niet echt. En dat maakt dat er twee soorten motorrijders zijn. Zo zijn er ook twee soorten oriënteringslopers: zij die een kaart hebben gemaakt, en zij die dat niet hebben.

Nee, zo zwart-wit is dit natuurlijk niet. Maar het maken van een kaart leert je wel vanuit een ander perspectief te kijken waardoor wat er op de kaart staat in een ander licht komt te staan. En het leggen van een baan leert je op zijn beurt op een heel andere manier naar diezelfde kaart te kijken. Als je snapt, doorziet, hoe je je eigen banen hebt gelegd, zie je ook veel sneller hoe je ze het best beloopt. Trek dat door naar andermans banen, en je hebt de heilige graal van het oriënteren in handen.

Maar laten we ook weer niet overdrijven. De werkelijkheid die de kaart beschrijft is immers ook te aanschouwen zonder benul van het ontstaan van die kaart. En de benen van de baan zijn heel ondubbelzinnig de verbinding tussen telkens twee punten in het terrein. En wat daar tussenin op de kaart ligt is voor iedereen te zien (mits die kaart klopt). Doorzie je snel de juiste route, dan ben je er.

Bovendien geldt de eerste opmerking misschien nog wel sterker de andere kant op: het maken van een kaart leert je niet lopen, maar leert het lopen van een oriënteringsloop (en dat hebben we allemaal wel eens gedaan) je hoe je een kaart maakt, en wat je wel en niet tekent. En snap je hooguit als kaartmakende loper wat de tekortkomingen van een kaart zijn, en aan welke subjectiviteit de totstandkoming onderhevig is. Maar aan de andere kant, leert dat je wel de waarde van termen als perspectief, interpretatie, omstandigheden en relativiteit te betrekken op het lezen van de kaart. Je weet wat te tekenen als je weet wat je als loper wilt zien, maar als loper snap je dat je desondanks keuzes moet maken als je wilt tekenen wat je ziet. En er dus geen uniek juiste kaart is. Maar daarover straks meer.

Werkwijze

Kaart hertekenen

Ik ben begonnen met een bestaande kaart, oorspronkelijk uit 2005. Die heb ik uitgeprint, en ik ben 3 keer vrijblijvend het gebied doorgerend, op zoek naar de grote verschillen, die veel aandacht qua hertekenen zouden vergen, en naar mooie benen en geschikte locaties voor posten.

Het was al snel duidelijk dat het bijwerken van de kaart niet slechts een kwestie was van een lijntje hier en daar, omdat ruim een kwart van het terrein ofwel gekapt was, ofwel open was en nu dichtgegroeid. Waar het toen ruw open was (lichtgeel), blijken nu dichte bossen met dennenboompjes te staan (donkergroen), en witte bossen van toen zijn nu gekapt tot heide met losse bomen, plukjes bos, en grasveldjes. Vennen zijn drooggevallen, moerassen uitgegraven, en dode bomen van toen zijn vervallen tot stof, terwijl andere markante objecten zijn ontstaan. Bij het tekenen blijken er zelfs hoogtelijnen gegroeid te zijn, die er eerst nog niet waren.

Tijd om echt op pad te gaan. Ik heb een aantal gereedschappen geprobeerd. Zo tekende ik op polyestercalquepapier, of op print-outs (in Ocad’s draft mode) van de kaarten op 1:5000 schaal. Met stiften in O-kaart kleuren, of met grijs vulpotlood. Probeerde ik mijn aantekeningen te onthouden, schreef ze in de kantlijn, of op losse vellen kladpapier.

Het beste beviel het om met vulpotlood op calque te tekenen, geplakt over de uitgeprinte bestaande bestaande kaart, met daar onder een A4-tje van plastic golfkarton als stevige ondergrond: licht, waterproof, en stijf. Er ontstond een eigen codering van terreinkleuren en symboliek. Ik zette nummers op de kaart waar meer uitleg vereist was, en schreef in de kantlijn wat de nummers betekenden. Gebruik van verschillende kleuren potloden (ik heb ook vulpotloden in rood, groen en blauw) is toch niet zo praktisch. Waar laat je ze? Gewoon grijs vulpotlood, dat bovendien makkelijk gumt, leek het beste te voldoen. Misschien zijn meerdere verschillende kleuren handig als je met een nog blanco kaart begint.

Wel erg handig zijn een plaatkompas en een schaalverdeling van mijn wandelpassen op de gebruikte kaart. Dat werkt verbluffend nauwkeurig. Wandelpassen blijken een stuk minder afhankelijk van het terrein dan renpassen. Gum is ook praktisch onmisbaar. Het lukt met of zonder calque, maar calque maakt het wel makkelijk om bij het digitaliseren een overzicht van de wijzigingen te krijgen. Wat direct op de kaart is getekend zie je sneller over het hoofd. Wel lastig is het om aan te geven wat moet verdwijnen op de kaart, en tegelijkertijd te tekenen wat er voor in de plaats moet komen, zonder dat het achteraf een onleesbaar zooitje wordt. Misschien moet ik daarvoor mijn tweede kleur potlood/pen gebruiken?

Vervolgens kreeg ik handigheid met Ocad, ook omdat ik Peter een aantal hidden features zag gebruiken, die het leven wel heel erg veraangenamen. Of dat ook allemaal kan in OpenOrienteeringMapper moet nog blijken. En contouren in te voeren blijkt een los touch-tablet met pen wel handig. Om verschillende versies van de kaart te vergelijken is ImageMagick’s compare.exe een handigheidje: plak twee bitmaps van kaarten op dezelfde schaal over elkaar heen, en het verschil licht duidelijk op. Zo kan je ook bijvoorbeeld kleine verschuivingen in routes opsporen.

Ik had gelukkig een bestaande kaart beschikbaar als uitgangspunt. Ik kan me voorstellen dat anders luchtfoto’s en hoogtekaarten veel kunnen helpen, al zijn ze niet altijd up-to-date. Je dient dan ook verschillende bronnen te vergelijken, zoals Google’s, Yahoo’s, en Bing’s satelliet foto’s, op zoek naar de meest recente en bruikbare. Zijn er als vliegers met een camera er onder om snel vanuit de lucht het bos te inspecteren? Of kent iemand toevallig een luchtfotograaf?

Dilemma: beloopbaar of herkenbaar?

Één van mijn dilemma’s bij het tekenen is: teken ik wat te zien is om te herkennen waar je bent, of om de route te plannen tussen de posten? Ligt de focus op het aangeven van de beloopbaarheid of de herkenbaarheid?

Voor punt- of lijnkenmerken op de kaart valt het probleem nog wel mee (afgezien van dat ene stukje bos dat gescheiden wordt van het pad door achtereenvolgens een meter gras, een berm, een slootje, een aarden wal, een hoog hek, een meter ruw open met stukjes onderbegroeiing en en randje dicht bos; en dat alles samen nog geen 10 meter breed -het moest verboden worden-).

Maar bij grotere oppervlakken wordt het lastig. Is een strook dichter bos aan de rand van een wit bos groen van kleur omdat je, als je er staat, ziet dat het anders is dan de rest van het perceel, en je je daarmee kan oriënteren? Of laat je het wit omdat het groene plukjes van hooguit een paar meter breed zijn en je dus tussen die plukjes door op volle snelheid kunt blijven rennen? In de praktijk zal het er van afhangen of je dit specifieke voorbeeld slechts passeert op weg naar een post verderop, of dat je het getekende groen zult gebruiken om een naastgelegen post te lokaliseren. Met andere woorden: of je er grof of fijn loopt te oriënteren. Maar ja, dat is weer voor iedereen en voor elke omloop anders. Terwijl de kaart universeel hoort te zijn, niet voor een specifieke post, route, of persoon.

Is het een goed uitgangspunt dat je tekent wat er  op de (schaal van de) kaart past, en er ook nog een beetje overzichtelijk uit ziet?

Het meeste moeite had ik duidelijk me:

  • kleur van bos (wit – lichtgroen – middelgroen – donkergroen)
  • wel of geen onderbegroeiing (en zelfs daar zijn twee dichtheden voor)
  • ruw-open met bomen, of wit bos danwel ruw open met wat minder dichte onderbegroeiing; het lijkt allemaal in elkaar over te lopen
  • ruw open (lichtgeel) of grasland (geel)
  • ter plaatse is heide en gras duidelijk te onderscheiden; maar beide zijn op de kaart ruw open; ik zou er desalniettemin een stippellijntje als cultuurgrens tussen kunnen tekenen

Opvallend is trouwens dat “open met verspreide bomen” wit is met gele stippen, terwijl “ruw-open met verspreide bomen” dan weer licht-geel is met witte stippen; is dat logisch? De details kan je in de IOF specificatie vinden.

Waarbij soms het jaargetijde ook een rol speelt. En hoe meer detail, hoe sneller de kaart veroudert. Als beginnend baanlegger ga je toch op zoek naar criteria , zoals:

  • een minimale grootte van oppervlakjes met afwijkend terreinkenmerk (16 mm2 lees ik)
  • alleen stukken met herkenbare overgangen (cultuurgrenzen)
  • gewoon één kleur per perceel?
  • kleur van bos alleen voor beloopbaarheid, niet voor oriëntatie gebruiken?
  • en anders alleen aangeven als je er ook een stippellijn (voor cultuurgrens) omheen kan tekenen?
  • is een criterium dat al wat je tekent ook voor het plaatsen van een post te gebruiken is, en anders niet getekend moet worden?

Op een 1:5000 uitdraai van de kaart om onderweg op te tekenen kan je veel meer kwijt dan praktischer wijze op een schaal 1:10000 leesbaar is. Maar ik ben toch geneigd alles wat te zien is op de kaart te tekenen. Daar moet ik nog een balans in vinden. Te veel tekenen maakt de kaart onleesbaar; te weinig levert minder plekken voor posten op, die immers alleen bij herkenbare plaatsen op de kaart gezet mogen worden. Meer ervaring helpt hier een evenwichtige keuze te maken.

Ten slotte bedenk ik dat ik eigenlijk al het water in had gemoeten om te peilen hoe diep het was, en of je er door kon. En niet voor niets…

Banen leggen

Na het bijwerken van de kaart kwam het uitzetten van de routes. Of eigenlijk begon dat al eerder, want tijdens het veldwerk ben ik al menig mooi puntje voor een postzak tegengekomen. Mooie plekken, unieke plekken, plekken om bijzondere stukjes van het terrein te laten zien, en herkenbare -maar op het eerste gezicht onvindbare- plekken. Toen ik er ruim honderd had leek dat wel voldoende. Meer dan. Hoewel later zou blijken dat ik toch nog wat extra plekjes nodig had, om benen te leggen die evenwichtige routekeuzes afdwongen. Baanleggen en terrein verkennen was dus een iteratief proces.

Daar komt bij dat de Grote Heide eigenlijk best een groot terrein terrein is, en dan hebben we het alleen nog maar over de Grote Heide Zuid. Alleen de langste omloop kon het van boven tot onder omvatten. Helaas paste niet het gehele gebied op één A4-tje, zodat we het Veeven in het noorden hebben moeten weglaten in de routes, al was dat zo mooi. (Ik pleit bij deze voor de aanschaf van een mobiele A3 printer, zodat ook van grotere gebieden op de dag van de wedstrijd ter plekke kaarten bij-geprint kunnen worden.)

Het gebied is groot, maar toch waren er zones die ik moest vermijden. Er lagen een aantal pas-ingezaaide akkers, privé terreinen, weides met paarden, en een kampeergebied van de lokale scouting. Magenta arceren is natuurlijk een optie, maar je moet de lopers ook niet uitdagen: de banen moesten er dus ruim omheen, of júíst tussendoor geleid worden, want de rand van een akker is al gauw sneller dan het omringende bos te belopen.

Ondanks alle randvoorwaarden vind ik dat ik er in geslaagd ben een aantal leuke en bijzondere benen te tekenen. En die weer met even interessante benen -qua routekeuzes- te verbinden.

12 was geen moeilijke post, maar de weg er heen vanaf 11 was niet gemakkelijk. De ideale route was niet meteen duidelijk. En dat was terug te zien in de splits.
Voor de route van 18 naar 19 waren twee droge en een natte beslissing mogelijk.

Het streven om het afwisselend te houden, in lengte van de opeenvolgende benen, in terrein, in moeilijkheidsgraad, en in koers, maakte het een hele puzzel. En met één omloop was ik er niet: er moesten er 7 komen, rekening houdend met de eisen voor lengte en moeilijkheidsgraad van de verschillende omlopen. Ik schat dat de eerste omloop me 3 uur kostte om te ontwerpen, en de daaropvolgende telkens ongeveer een uur. Kan sneller, maar dan is meer ervaring vereist.

Het uit de knoop houden van de route en voorkomen dat lijnen postcirkels zouden doorsnijden was nog best een opgave. De butterflies waren een oplossing. Probeer dan ook nog eens scherpe hoeken in een route te vermijden, en te voorkomen dat verschillende omlopen dezelfde benen in verschillende richtingen belopen, en je hebt een puzzel!

 

Een ogenschijnlijk simpel been dat in de praktijk best pittig bleek.
Een piepklein mini-eilandje. Gewoon, omdat het kan.

Ten slotte heb ik de te belopen delen van de kaart extra gecheckt. Dáár moest de kaart gewoon exact kloppen. Paden, kleur bos, onderbegroeiing, etc. Maar met alle routekeuzevrijheid was de te belopen zône nogal breed, en ik zal niet de enige zijn die ooit verdwaald is en daar door op stukken van de kaart kwam waar geen baanlegger ooit op gerekend had. Het gebied buiten de banen moet dus ook een beetje kloppen (of helemaal weggelaten worden, want iets dat er wel op de kaart maar niet is is het echt, is erger dan iets dat niet getekend is).

Analyse

Kijkend naar de splits (op Splitsbrowser pagina; kies voor de weergave van Percent behind) vallen een aantal benen op, waar, gezien de spreiding op de relatieve tijden, nogal verschillende routekeuzes zijn gemaakt. Dat zijn de benen die geslaagd zijn, qua legging. Want een been 7→8 in omloop 2, of 11→12 in omloop 3 (plaatje hier onder), dat is niet waar de lopers zich op onderscheiden.

Juist de benen waar veel verschil in relatieve tijd ziet (behalve dan de hele korte stukjes waarop een klein absoluut verschil relatief hard meetelt), die zijn gelukt.

Ik ben heel benieuwd hoeveel lopers bij omlopen 1, 2 en 5 door het ven zijn gelopen in het westen van de kaart, net boven het fietsviaduct. In omloop 1 zijn er mensen die er meer dan 4 keer zo lang over deden van post 18 naar 19. Ik denk dat de snelsten door het water zijn gegaan. Hoewel dat zo’n groot verschil ook weer niet echt kan verklaren.


Conclusie

Ik moet zeker ook Peter bedanken voor alle hulp en opmerkingen bij het ontwerpen van de banen. Mijn eerste poging heeft gelukkig bijna niemand gezien, maar ik kreeg het al snel redelijk door. Al valt er nog veel te leren. En van Adrie heb ik nog van alles geleerd over het tekenen van de kaart. Ik zal zeker nog een paar keer met hem, Peter of anderen mee moeten gaan om het echt in de vingers te krijgen. En ook het leggen van banen zou ik niet durven zonder dat iemand ze goed checkt. Maar ik heb al heel veel geleerd, al zeg ik het zelf.

Een volgende keer dat ik een kaart teken trek ik er meer tijd voor uit. Het is gewoon heel veel werk. Er moeten slimmere manieren zijn dan alles twee keer vastleggen: eerst op papier of calque, en dan digitaal. Zou een tablet (met daar op Momap, of een toekomstige port van OpenOrienteeringMapper naar Android, of een aangepaste OpenStreetmap editor) werken? Of rondrennen met een camera op mijn hoofd en achteraf thuis pas tekenen? Of kan je handiger meten, met een GPS en een DGPS ontvanger bijvoorbeeld, of een laser-afstandsmeter.  Er zijn meer mensen die hier over piekeren. De apparaten bestaan, maar wat kost het? Het aanbod op Marktplaats is nog wat karig.

En een volgende keer dat ik een baan leg maak ik meer tijd vrij om na afloop met de lopers te evalueren, te vragen wat ze nou precies leuk vonden, wat saaie benen waren, en welke keuzes ze hebben gemaakt. En of ze me doorzien hebben. Ik ben heel benieuwd, en daarom nodig ik jou, lezer, van harte uit jouw commentaar en opbouwende kritiek hier onder toe te voegen.

One thought on “Hergedefinieerd

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *