De inkt was op…

De inkt op? Niet echt, maar het leverde wel een leuke training op: een kaart met alleen maar bruine lijnen. En dat zijn de hoogtelijnen. Maar dus geen paden, watertjes, hekken, wegen, bossen, zandvlaktes, etc. Niets. Allen wat je zou zijn als er niets op de grond stond of lag. Bijzonder. Bijzonder lastig ook. Want in dit bos, rond Joe Mann tussen Son en Best, zijn de paadjes een strak patroon, en dus niet aan het reliëf te herkennen. En er zijn ook lange stukken die zonder noemenswaardig reliëf zijn.

Het resultaat is een pittige training, uitdagend, en eentje waar je jezelf weer eens leert kennen. Iets dat typisch gebeurt als dingen niet gaan zoals ze moeten. Want van een perfecte loop leer je niet zo veel, afgezien van de boost van je zelfvertrouwen. Maar als het niet zo lekker loopt, krijg je van die leuke conflictjes, waarbij hersenhelften het tegen elkaar opnemen over iets te ver naar links, of juist naar rechts; of een kuil gewoon het midden tussen twee heuveltjes is; of het een pad lijkt, of het toch een cultuurgrens is. Dat zijn namelijk de situaties waarin kaart en omgeving niet met elkaar overeenstemmen: wat je op papier ziet lijkt er niet te zijn in het echt, wat je wel ziet stemt net niet overeen, en het noorden ligt 15 graden te ver naar het oosten. Je doet je best er wat van te maken. Maar als het puzzelstukje links past, klopt de bovenkant weer niet.

Ik was van plan, op weg van 2 naar 3, de hoogtelijnen te volgen, maar het bleek een dusdanig gelijkmatig glooiend terrein, dat die ene hoogtelijn 'niet te zien was'. Geen handige keuze dus. Ik had beter van 2 naar 20 kunnen lopen, en van daar de terrein features kunnen volgen. Achteraf een stuk korter!

Meestal is het simpel: je hebt een paadje gemist, en zit een perceel verderop dan je dacht. Of zo iets. Maar op een oro-kaart, met alleen hoogtelijnen, zijn die paadjes er niet, en kunnen ze dus ook niet niet kloppen. Evenals de slootjes, bosjes, en duintjes. Alleen kan je de verkeerde hoogtelijn te pakken hebben. En dat is het hem nou juist: een hoogtelijn is niets. Je kan hun vorm herkennen in het landschap, maar ze lopen er niet. Althans, niet precies ergens. En dat maakt het lastig, want ze lijken allemaal op elkaar. Alleen verschillen hun bochtjes en buren. Daar moet je het mee doen.

Om het extra lastig te maken: hoogtelijnen zijn een product van hun geestelijk vader: de kaartenmaker. En die tekent ze waar hij ze ziet lopen. Als het goed is zie jij ze daar ook, maar anders… Op een stafkaart kom je nog wel eens een verdwaalde hoogtelijn tegen, die niemand ooit zal herkennen. Dat zijn hoogtelijnen die er ‘echt zijn’, precies op 15 meter boven NAP, of 5 er onder; als er even verderop een heuveltje van 95 centimeter hoog ligt zie je daar niets van, op de kaart. Een oriëntatiekaart is veel beter: daar staat die spooklijn niet op, en het heuveltje wel. Maar toch, ze moeten kloppen. Een zaagtand is aan de ene, steile, kant dan wel herkenbaar, maar aan de andere, glooiende, staat die zelfde kaartenmaker voor het dilemma waar hij het lijntje moet trekken zodat jij het daar ook herkent. Ik heb wel geleerd dat de kaart doorgaans gelijk heeft, alleen moet je dat nog even zien!

Omdat er die twijfel is, of jij herkent wat op de kaart staat, of dat je zelf niet op de kaart staat waar je denkt, sta je af en toe te denken. Grappig genoeg is achteraf altijd duidelijk waar. Maar op het moment zelf los je een puzzeltje op. Het lijkt -alweer achteraf- zo’n makkelijk puzzeltje. Er zijn meestal maar een paar mogelijkheden op de kaart, waar je zou kunnen zijn; gegeven waar het noorden is, waar je vandaan komt, waar je heen denkt te gaan. Je vermoedde als dat je iets te ver naar rechts was afgeweken, je wat kleinere pasjes had geteld vanwege doorntakken, je te vroeg was gaan doorsteken.

Hier was veel reliëf, en daarmee was het ook prima oriënteren. Dat ik wat 'slingerde' had meer met de begroeiing te maken.

Maar daarin schuilt nou juist het probleem: “vermoedde”. Een aanname. En door die, of een andere vooringenomenheid, komt het dat je van de paar mogelijkheden op de kaart er eentje het voordeel van de twijfel geeft, die het nou net niet is. Want dan had alles namelijk geklopt. De kunst is om dan juist om alle aannames bewust op waarde te schatten, en objectief te kiezen voor de plek die echt het beste overeenkomt. Of op zoek te gaan naar bevestiging, als die niet voldoende aanwezig is.

Terug naar de training: ik denk dat het voor mij een heel waardevolle oefening was om eens heel strikt op hoogtelijnen te letten, des te meer omdat ik -ook bij deze training- geneigd was in de gevallen dat er geen boven-de-grond-kenmerken zijn op weg naar een post, puur op kompas en afstand (passen tellen) te navigeren. (Op zich is dat niet verkeerd, maar de baanlegger zal de post dikwijls ten opzichte van het lokale reliëf plaatsen, en niet op peilingen; dus is het reliëf een betrouwbaarder referentie.) En daarom was ook juist de nabespreking met Peter, onze trainer, zo goed. Hij wees nog eens extra op een aantal aandachtspunten. En hij confronteerde me met het me niet houden aan de dingen die ik eigenlijk ook wel wist, maar niet deed. Heel goed! Peper het me in, dan doe ik het de volgende keer wèl goed!

Een goed voorbeeld van goed lopen: eerst een ruimere koers lopen (meer naar 'rechts') en de droge sloot vinden, volgen tot het zuidoostelijke eind (toevallig was ik daar al ongeveer), dan de verlaging zoeken, als aanvalspunt, en van daar af naar de put met de post. Dat was maar goed ook om zo te lopen, want de post stond echt onder het maaiveld, en was van meer dan 20 meter afstand niet te zien.
  • Blijven lopen waar iets herkenbaars is: kies een route waar iets te zien is, in de hoogtelijnen, en volg alleen reliëf dat je herkent op de kaart, want anders heb je er nog niks aan.
  • Alles onderweg registeren: een foutje is snel gemaakt, en om terug te kunnen naar een bekend punt moet je wel onderweg gekeken hebben naar wat er voorbij kwam, anders moet je helemaal terug naar de vorige post (als je die nog kan vinden).
  • Veilige keuzes maken: een vlak stuk ‘doorsteken’ is gevaarlijk als er geen zekere stoplijn volgt, iets dat je herkent en niet kan missen. Anders kan je beter zichtbaar reliëf volgen, en een stukje omlopen, want verdwalen is nooit goed.
  • Geen steken laten vallen: op kaarten als deze moet alles kloppen. Omdat er zo weinig houvast is moet je wat je hebt volledig gebruiken. Passen tellen kan, maar moet je dan ook goed doen. Peilen: nauwkeurig. Maar vooral elk reliëf-detail moet overeenkomen, want anders betekent het dat je toch op de een of andere manier fout zit. Alles wat er is moet je zien, en alles wat je ziet moet er zijn.

Het mooiste van dit type training is misschien wel dat je hem heel goed kan doen in een een omgeving die je eigenlijk al kent, omdat het reliëf er telkens vanuit een andere hoek toch weer anders uit ziet, en je dus scherp moet blijven kijken en de kaart en de omgeving moet vergelijken. Zodat je dit ook voor een individuele training kunt gebruiken. Alleen: waar haal je zelf een oro-kaart vandaan?

One thought on “De inkt was op…

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *