“Niet geheel tevreden” is een understatement. Maar als ik zeg dat er geluksposten tussen zaten doe ik onrecht aan de baanlegger, want aan de splits te zien was het toch wel mogelijk elke post direct te vinden. Hoewel soms de tweede tijd op een been 25% langer was dan de snelste, dus direct op de post af lopen was niet altijd triviaal. Maar ik was natuurlijk vooral teleurgesteld omdat ik, ondanks mijn voornemen na vorige week om gewoon geen fouten te maken, een paar keer hopeloos de mist in ging. Het kon beter.
Opmerkelijk was dat ik later, toen ik de posten 4 t/m 7 ging inhalen, ik er net zo lang over deed ongeveer, en minder meters aflegde, dan tijdens de race zelf, terwijl ik naderhand toch een stuk meer wandelde dan rende. Kortom, als ik tijdens de wedstrijd zelf wat meer of beter op de kaart had gekeken was ik daar in elk geval net zo snel geweest met minder inspanning. En als ik dat had doorgetrokken naar de rest van de wedstrijd, had me dat vast een hoop zoekwerk gescheeld, en dito verloren tijd.
Wat ging er mis?
Dat lijkt me duidelijk, als je soms 31’32″/km noteert, bijvoorbeeld op weg naar post 16. Tegen een 5’29″/km als snelste been. Maar goed, dat was dan ook de sprint naar de finish, waar ik inderdaad de snelste tijd van het deelnemersveld noteerde. Benen die goed gingen, qua oriënteren, haalde ik ook hooguit 6’00″/km tot 6’30″/km, met een enkele 5’30″/km er tussen. Het was dan ook pittig terrein, met modderige zandpaden vol kuilen en plassen, en bos waar de bosbouwer alles wat hij niet als geschaafde balk kon afvoeren ter plekken neer had gegooid. Overal stronken, takken, stammen, kuilen, en waar niet recent gekapt was stonden dennetjes van formaat kerstboom, of manshoge scheuten van iets anders die je al rennend geselden in het voorbijgaan. Ik wou soms dat ik een machete op zak had gehad.
Maar goed, het bos de schuld geven heeft geen zin, de baanlegger heeft altijd gelijk, en iedereen was het zelfde log beschoren, dus de uitdaging was onder de gegeven omstandigheden het wijst te oriënteren. Er blijven altijd geluksposten, maar bij de meeste kan je, als je achteraf met baanlegger Peter praat en hij overal wel een succesverzekerend aanvalspunt weet aan te wijzen, niet anders dan “Ja, natuurlijk!” denken.
Van post tot post
Even kort van post tot post (zie mijn route op de kaart)
- Naar 1: te snel vertrokken, althans, overmoedig, en vlak voor de post eentje van een andere omloop zien staan, inderdaad verder naar links dan gedacht, maar er toch heen gelopen. Bleek fout. Gebeurt vaker, en telkens ben ik dan extra tijd kwijt omdat ik de meters naar die andere post mijn richtingsgevoel heb laten varen. Je staat dan weliswaar bij een post, maar die staat dikwijls niet op jouw kaart, want hij is van een andere route, en dus zegt hij nog niks. Een valkuil waar ik nog een afweermechanisme voor moet ontwikkelen.
- Achteraf perfect aangelopen, maar omdat hij pal achter een boom stond niet gezien. Fout is dat ik niet ben omgekeerd toen ik wist dat ik te ver was -omdat ik passen had geteld-, maar met veel tijdverlies ben gaan her-oriënteren. Wat overigens wel doelgericht en succesvol was.
- Vrijwel perfect gelopen, hoewel het sneller kon.
- Best goed, beetje te vaak op de kaart gekeken. Leren te kijken tijdens het lopen zonder snelheidsverlies.
- Op zich niet verkeerd. Vanwege het volgen van het paadje wist ik waar ik was. Alleen bleek er voor de inham op de kaart waar de post zou staan nog een inham te zijn. Bij nader inzien had ik als ik iets verder was gelopen de post vanaf het oostelijk gelegen pad zo kunnen zien.
- Uitstekend.
- Rare routekeuze, en slecht kompaswerk. Het groene bos tussen 6 en 7 bleek later prima doorloopbaar.
- Route over de paden was iets sneller geweest, en even lang als mijn doorsteek. Mijn laatste stuk naar de post meer geluk dan wijsheid gehad. Als ik nu naar de kaart kijk zie ik veel zekerder opties, langs lijnkenmerken op de kaart: paden, een zandvlakte, en hoogtelijnen.
-
Na een minuut was ik er vlak bij, maar uiteindelijk pas twee minuten later, via een omtrekkende beweging, zag ik hem ook daadwerkelijk staan. Ouderwets dwalen. Dit had ik kunnen zien aankomen. Volgens mij heb ik het bochtje in het pad gebruikt als aanvalpunt, maar ben 45 graden de verkeerde kant uit gelopen en miste hem zo.
- Slecht kompaswerk. Ik zag een andere loper, maar meende dat die te ver naar het westen liep. Toen die naar het oosten afboog draaide ik mee, nog verder naar het oosten. Ik zag een pad aan voor een heel ander pad. En vond post 11 ipv. 10. Dit had echt niet gehoeven, maar een verkeerde reactie op een andere loper is een bekende valkuil in mijn geval, vooral omdat ik me laat opjutten en geen tijd meer neem om kaart te lezen.
- Posten 11, 12 en 13 liepen heel gesmeerd, ook omdat Thomas van der Kleij een meter of 100 voor me liep en ik hem maar niet kon inhalen.
- Door de paden te volgen was ik zowaar op dit been nog sneller dan Thomas.
- Vanuit deze richting was de gewraakte post met controlenummer 105 goed te vinden.
- De route door het bos verliep goed. Reliëf gebruikt. Al had ik voor de veiligheid beter iets naar het noorden kunnen afwijken om de heuvel niet te missen.
- Rampzalig. Ik besloot de langwerpige heuvel te volgen. Maar miste de insnijding, en kwam iets te ver uit. Heroriënteren was de enige uitweg, en om te weten waar ik was moest ik doorlopen naar het kruispunt, om vanaf daar passen te tellen.
- Een lastig been, maar met behulp van het reliëf niet onsuccesvol.
- Ik had het witte bos kunnen nemen op weg naar het pad, maar verder prima.
- Ploeteren door het houthakkerspuin. Geen-bos is stukken erger dan groen bos, hier. De bost leek een boom zuidelijker te staan dan op de kaart.
- Goed gedaan, al zeg ik het zelf. Hoogtelijnen gebruikt.
- Vanuit het westen of vanuit het zuiden naar de post lopen leek me om het even. De rug in het terrein was in beide gevallen een goede stoplijn.
- Hier volgde ik nadrukkelijk het reliëf, en dat werkte. Ik had inmiddels bijgeleerd van de eerder confrontatie met de open stukken in het terrein.
- Met het pad als opvanglijn, en het kruispuntje van paden als aanvalspunt, was dit een juiste route.
-
Dit leek weer nergens naar. Eerst door het zand en over de hei, om even later het pad waar ik vandaan kwam weer tegen te komen. Waarom was ik er niet gewoon overheen gelopen?
Vervolgens weer recht op de post af, op kompas, maar iets te vroeg onzeker geworden en in het rond gaan zoeken. Beter was het geweest om de bocht in het slecht-zichtbare pad als aanvalspunt te nemen. Ik ben op zich snel genoeg om een paar meter om te lopen, en daardoor niet te verdwalen. Dat zou ik vaker moeten doen. - Weer prima gedaan, vind ik zelf. Laatste stukje puur op reliëf: ruggetje gevolgd, en daarna de insnijding.
- Idem.
- Sprint naar de finish. Een half jaar terug stond er een Mercedes pal voor de laatste Emit; nu was het een hek.
Maar aan de overkant van de weg scheen al uitnodigend het Bavaria uithangbord van De Koperen Teut, waar mijn vrienden waren. Het blijft mooi, zo’n donker bos, en dan ondanks alle tegenslagen de weg terug toch nog vinden. Beetje als Kleinduimpje.
Verbeterpuntjes
- Beter op de kaart kijken.
- Omgaan met andere lopers, en mijn eigen race blijven lopen, zonder af te laten leiden, en op te laten jutten.
- De kaart beter bekijken.
- Afweermechanisme ontwikkelen tegen het verdwalen bij een post van een andere route, die toch als magneet werkt.
- Beter kijken op de kaart.
- De tijd nemen om op de kaart te kijken.
- …
Kortom, het wordt tijd dat ik eens wat beter op de kaart kijk. Het punt is dat ik het op het moment zelf zonde van de tijd vind, even een snelle blik werp, en besluit op mijn kompas en getelde passen af te gaan. Soms komt dat verbazingwekkend goed uit, maar vaak, en zeker in het donker, gaat dat toch niet goed. Aanvalspunten, lijnkenmerken, opvanglijnen gebruiken is toch robuuster dan richting en afstand, des te meer in terrein waar snelheid en koers ernstig gehinderd worden door reliëf en vegetatie. Ik ben op zich snel genoeg om een paar meter om te lopen, en daardoor niet te verdwalen.
Ik denk vaak: “Ik loop die kant uit, en zie dan vast wel iets herkenbaars, een aanvalspunt of zo.” Terwijl ik dat beter andersom kan doen: eerst een aanvalspunt kiezen, en daar doelgericht heen gaan. Het is namelijk makkelijker in het veld te vinden wat je op de kaart ziet, dan op de kaart te vinden wat je in het veld ziet. Zie ook [The Cognitive Process of Being Lost, Crampton, 1988]. Dus is het zaak te weten waar je bent, en wat je zoekt. Op de bonnefooi is nooit goed. Toch maak ik regelmatig die fout. Ernstig.
Ik ga het de volgende keer eens andersom benaderen. Snelheid alleen als mijn aanvalsplan er klaar voor is. Oftewel: op weg naar post 15 zoek ik een makkelijk stuk, een pad of zo, waar ik al lopend het plan voor de route naar 16 uitwerk, zodat ik direct na 15 de juiste kant op kan en weet wat me te doen staat. Zo niet, dan maar vertragen. Het plan mag ook zijn: zus en zo vertrekken, en onderweg naar 16 het definitieve aanvalspunt kiezen, maar dan ook alvast de route naar 17 bepalen.
Maar het moet zo zijn dat ik achteraf alleen nog maar de juiste route loop, misschien iets minder rap, maar dat komt dan in tweede instantie. Dit wordt mijn route naar de volgende “post”, met als controlenummer “foutloos”.